top of page

Bijgewerkt op: 12 mei

Het is verraderlijk fris op het plein voor de voormalige gashouder van het Westergasfabriekterrein in Amsterdam waar de ontwerpers, ambtenaren en andere experts zich melden voor een dag vol reflectie op de mogelijke invulling van een Programma Ontwerpende Aanpak. De grote vragen van de dag: hoe kun je er met zo’n programma concreet voor zorgen dat ontwerpers nadrukkelijker betrokken worden bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en hoe zorg je ervoor dat de impact van die ontwerpende inzet zo groot mogelijk is?


Als iedereen zich gemeld heeft, voorzien is van een naamsticker, zichzelf een rol heeft aangemeten volgens een voorbedacht format (ben ik nou een “conflictliefhebber”, een “hofnar”, een in- of juist een outsider? En zie ik mezelf als “verkenner”, als “systeembuiger”, als “milimetervreter” of heb ik de touwtjes in handen en laat ik mezelf dus graag een plaatje met de titel “gezagsdrager” opspelden?) en wanneer de koffie zijn opwekkende werk heeft gedaan, opent projectleider Renske Bouwknegt de dag. Dat doet ze met een reflectie op de bevindingen uit het verkenningswerk door het ontwerpteam van de pilot dat het programma momenteel voorbereidt. Uit die inventarisatie blijkt dat er sprake is van twee werkelijkheden die niet zomaar bij elkaar te brengen zijn: een ambtelijke en een ontwerpende. Het beter op elkaar afstemmen van die twee werkelijkheden is de inzet van het programma in aanmaak. Ook omdat juist in de vruchtbare samenwerking tussen de publieke sector en de ontwerper de meeste impact op maatschappelijke opgaven verwacht wordt, de opdracht waarmee het ontwerpteam op pad is gestuurd.


Dat dit geen sinecure is blijkt eveneens uit Bouwknegts analyse. Zo ontbreekt het de ontwerpsector momenteel nog aan overtuigende voorbeelden die laat zien dat ontwerp een onmisbaar onderdeel is van de aanpak van maatschappelijke problemen. Ook heeft de sector behoefte aan geavanceerder en beter toepasbare instrumenten en aan meer begrip van en kennis over de positie van de overheid en maatschappelijke organisaties. Die zaken moeten dus ontwikkeld worden om een betere positie aan tafel te veroveren. Ook is de empathie van de ontwerper vaak nog wat selectief: alle begrip en aandacht voor de burger, minder voor de ambtelijke opdrachtgever. De ontwerpsector moet volwassen worden, klinkt het concluderend. Tegelijkertijd is er ook aan de andere kant van de tafel nog wel wat te ontwikkelen, meent Bouwknegt. Als de ontwerper eerder aan tafel zou worden uitgenodigd, nog voordat de analyse van het probleem is afgerond, zou er al veel verbeterd kunnen worden. Dat zou namelijk helpen om de opdracht van de ontwerper in het proces minder dicht te timmeren en daarmee ook de ruimte voor een zinvolle inbreng vergroten. Daarmee verandert bovendien ook de rol van de ontwerper in het proces. Die kan zich gaan opwerpen als een meer gelijkwaardige gespreks- en samenwerkingspartner.


De genodigden wordt gevraagd om deze dag mee te denken over de invulling van het programma en oplossingen te bedenken om de gesignaleerde drempels mee te trotseren. Daarvoor worden ze opgesplitst in groepen die zich zullen gaan ontfermen over de verschillende geïdentificeerde struikelblokken. Wat is de rol van het onderwijs? Over welke vaardigheden beschikken ontwerpers voldoende en waar valt nog wat te halen? Hoe wordt de gewenste senioriteit van de sector bereikt? Hoe versnipperd is de ontwerpsector eigenlijk en kan een programma ontwerpende aanpak bijdragen aan het beter verbinden van bestaande netwerken van ontwerpers?


Teach them – het belang van onderwijs

In de expertsessie over onderwijs worden de bestaande curricula onder de loep genomen. De vraag is of deze momenteel de nodige kennis en vaardigheden bieden aan studenten om in de toekomst zinvol te kunnen gaan bijdragen aan de oplossingen voor complexe maatschappelijke vraagstukken. De vraag stellen is hem beantwoorden: nee, dat doen ze nog niet in voldoende mate. Te weinig ontwerpopleidingen besteden op dit moment veel aandacht aan cruciale basiskennis uit bijvoorbeeld de gedragswetenschappen, organisatiekunde en institutionele theorieën. Methodieken zoals ‘non-violent communication’ of ‘deep democracy’ worden ook nog onvoldoende onderwezen. Verder hebben studenten vaak moeite met het analyseren van netwerken, het omgaan met macht, of het inzichtelijk maken van impact.


Een struikelblok is ook dat aan veel opleidingen sterk wordt gewerkt in kortlopende projecten. Terwijl het werkelijk doorgronden van een vraagstuk juist vraagt om tijd. Vaak heb je de duur van meerdere aansluitende projecten nodig voordat je kunt gaan innoveren, de juiste relaties weet op te bouwen en coalities kunt gaan smeden. Er is onvoldoende aandacht voor dit doorlopend ontwerpen aan een vraagstuk binnen een opleiding om impact te leren maken.


Als het erom gaat wat het programma bij kan dragen aan een verbetering van de situatie wordt allereerst gedacht aan het creëren van een inventaris met succesvolle vakhandleidingen en werkwijzen. Daarbij is het interessant om ook eens goed te kijken naar het verschil in aanpak aan verschillende opleidingen. Wat valt er te leren van de praktijkgerichte aanpak op MBO-opleidingen? Wat gebeurt er precies aan de opleiding Creative Transformation van de HKU?


Grow up en meet up – Volwassenheid en kennis van de sector

Niet alleen het onderwijs, maar ook de ontwerppraktijk heeft behoefte aan een inventaris van best practices. Een programma Ontwerpende Aanpak zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het verzamelen van succesvolle projecten. Daarnaast zou een programma moeten helpen om die succesvolle projecten door te blijven ontwikkelen. Zoals in het onderwijs zijn ook in de ontwerppraktijk veel projecten van korte duur. De uitkomsten zijn vaak waardevol, maar dragen ook potentie in zich om door te groeien en meer impact te sorteren. Daar is nu vaak geen budget meer voor en dus gaat die potentie verloren.


Om over een langere periode meer impact te genereren stelden de deelnemers van de sessie over de volwassenheid van de sector dat er binnen een Programma Ontwerpende Aanpak meer moet worden gewerkt aan partnerschap en rolbewustzijn. In een ideale situatie spelen overheden, bedrijven, ontwerpers en andere stakeholders allemaal een eigen rol. In verschillende fasen van het ontwerpproces moet een kerngroep worden aangevuld met rollen die passen bij die fase. Aan het begin heb je veel aan onderzoekende en idealistische activisten maar ook aan kritische luizen in de pels. In een volgende fase zijn verbindende makelaars nodig en aan het eind van het proces vooral volhardende doorwerkers. Weten waar jouw specifieke kracht ligt en tijdig het stokje doorgeven aan de juiste opvolger wordt daarmee een belangrijke vaardigheid. Daarbij kan het ook helpen om een kerngroep in het leven te roepen die van begin tot eind betrokken is en zorgt voor de continuïteit. Om tijdig dat stokje over te kunnen geven aan de juiste persoon is het bovendien belangrijk dat er meer overzicht komt over het bestaande veld van verschillende ontwerpers en deze in netwerken aan elkaar te verbinden. Ook is er behoefte aan sterkere banden tussen ontwerpbureaus en ontwerpers die werken bij maatschappelijke organisaties en overheden. Een programma Ontwerpende Aanpak zou dus ook regie moeten voeren op het bijeen brengen en beter samen laten werken van bestaande netwerken.


Terwijl de eerste deelnemers zich aan het eind laven aan een welverdiende borrel en bijbehorende hap wordt de dag afgesloten met een aantal boude en minder boude stellingen die de deelnemers van de dag uitnodigen om te reflecteren op hun ontwerppraktijk. Over het stellingenpaar aangaande empathie (“Iedereen verdient sympathie” & “Sommige mensen verdienen meer empathie dan anderen”) zijn de meningen sterk verdeeld. Een deelnemer schrijft erbij: “Iedereen verdient het, niet iedereen krijgt het.” Vast een “Verkenner” of een “Systeembuiger”. Hoe of wie het ook zij: een Programma Ontwerpende Aanpak zou er iets aan moeten doen.


Klik hieronder op de video voor een sfeerimpressie van deze mooie dag en krijg een beeld van ons programma.


Bijgewerkt op: 1 mei

Dinsdag 18 april gingen betrokken onderzoekers, creatieven, ambtenaren en ontwerpers samen aan de slag voor het ontwerpen van bouwstenen voor het programma Ontwerpende Aanpak. Het was een zeer geslaagde dag in de Westerliefde, Amsterdam. Er was veel betrokkenheid en enthousiasme waarmee iedereen aan de slag is gegaan met de vraag hoe een ontwerpende aanpak kan bijdragen aan de complexe maatschappelijke opgaven.


Het team gaat nu aan de slag met alle opbrengsten. Houd hiervoor de website in de gaten. Hieronder alvast een impressie van deze mooie dag.



Foto's: Studio Pakt



Bijgewerkt op: 31 mrt.

Op 14 maart sprak het programmateam van POA in het Amsterdamse Trippenhuis met de leden van de Akademie van Kunsten en de kernleden van de Sociaal Creatieve Raad over de dilemma’s rond het beleid vanuit het ministerie van OCW voor het betrekken van de creatieve industrie bij maatschappelijke problemen.


Aan zes verschillende tafels werd er gesproken over:

  • Indicatoren van kwaliteit

  • Opdrachtgeverschap

  • Autonomie versus dienstbaarheid

  • Coming of age

  • Hoe komen we aan tafel?

  • Vrije ruimte

In veel gesprekken viel op dat er voorafgaand behoefte was aan herdefiniëring van gebruikte termen. Omdat taal ertoe doet. Woorden en termen vertegenwoordigen, creëren of consolideren een realiteit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het woord opdrachtgeverschap, maar aan de tafels werden o.a. de woorden creatieve industrie, autonomie en ontwerpende aanpak ter discussie gesteld.


Hieronder volgen enkele samenvattingen en observaties naar aanleiding van de verschillende gesprekken.


Tafel ‘Indicatoren van kwaliteit’

De gesprekspartners definieerden drie van elkaar onderscheiden interpretaties van ‘kwaliteit’ in een ontwerpende context: kwaliteit van het proces, kwaliteit van de ontwerper/kunstenaar en kwaliteit van het resultaat


Het gesprek over de kwaliteit van het proces spitste zich toe op de vraag tussen of het verstandig is om er primair naar te streven om de waarden van kunstenaars en ontwerpers te vertalen naar maatstaven die de overheid hanteert of om eerst een zoektocht te zetten naar nieuwe maatstaven die de kwaliteit van het ontwerpproces kunnen beoordelen.


Dit tweede idee, om nieuwe gedeelde kwaliteitsindicatoren te formuleren, bedreigt volgens sommigen de noodzakelijke autonomie van de ontwerper in het proces. Zij keken dan ook niet naar één maar naar meerdere kwaliteiten van de ontwerper/kunstenaar en waar die nog uit te breiden zijn. Wat kunnen kunstenaars bijvoorbeeld leren van de academische wereld, waar momenteel nagedacht wordt over andere manieren en criteria om te waarderen? Sommigen pleiten voor kunstenaars-verkenners die andere goede kunstenaars herkennen, omdat niet-ontwerpers daar op dit moment geen goed oordeel over kunnen vellen.


Het formuleren van indicatoren om de kwaliteit van het resultaat mee te meten blijft ingewikkeld. Kenmerken van ontwerp en kunst zijn dat ze onverwachte emoties en bijvangst op. Kun je dat effect wel kwalitatief meten?


Tafel ‘Opdrachtgeverschap’

Aan de tafel over opdrachtgeverschap spraken wij over hoe die rol idealiter ingevuld zou moeten worden. Maar eerst was er de constatering dat het woord ‘opdrachtgever’ niet passend is (hoewel het de huidige realiteit goed weergeeft - een probleem op zichzelf). Opdrachtgeverschap impliceert een ongelijke, hiërarchische, tijdelijke en transactionele relatie met opdrachtnemers. Deze relatie staat impact op maatschappelijke vraagstukken in de weg. Hiervoor is een meer gelijkwaardige, langdurige en betrokken samenwerkingsrelatie wenselijk. Het woord partnerschap past wat dat betreft beter bij wat wenselijk is om impact te maken.


Een belangrijke randvoorwaarde voor partnerschap is waardering. Die is soms ver te zoeken. Ontwerpers en kunstenaars voelen zich dikwijls niet serieus genomen door bestuurders/ ambtenaren/ overheidsorganisaties. Zelf zijn de makers overigens ook niet altijd even goed in het kenbaar maken van hun eigen waarde en hebben zij niet zelden onvoldoende begrip voor de positie en doelstellingen van bestuurders, ambtenaren en overheidsorganisaties.

Tafel ‘Autonomie versus dienstbaarheid’ Anders dan waarschijnlijk van tevoren bedacht, werd ‘autonomie’ aan tafel eerder opgevat als plaats in het proces dan als artistiek uitgangspunt. Als uitgangspunt van een artistieke houding wordt het idee van autonomie tegenwoordig doorgaans sowieso als naïef afgeschreven. Er is dan ook niet zozeer sprake van een tegenstelling tussen de kunstenaar als ‘autonoom genie’ of als ‘toegepast ontwerper’. Autonomie hoeft zelfs helemaal niet afgezet te worden tegen dienstbaarheid. Integendeel, in de gesprekken kwam steeds naar voren dat een autonome positie in het proces juist een mogelijkheidsvoorwaarde is voor dienstbaarheid. Het één veronderstelt het ander. Om dienstbaar te kunnen zijn (aan bijvoorbeeld een opdrachtgever, een opgave, een maatschappelijk probleem of een doelgroep), moet een ontwerper eerst vrijgelaten worden om zijn eigen analyse te maken en de ruimte krijgen om een concept uit te werken. Autonomie vraagt daarmee ook om vertrouwen van de samenwerkingspartner en om tijd en denkruimte voor het creatieve proces. Alleen onder die voorwaarde kan de ontwerper de eigen taak goed oppakken, een meerwaarde vormen en impact hebben.


Tafel Coming of age’ De term ‘coming of age’ werd in verband gebracht met een waaier aan termen: meesterschap, herschikking van macht, opgerekte pubertijd, overgang van vrijblijvendheid naar zelfbewustzijn, samenwerken en bevrijding, maar ook valorisatie voorbij autonomie en dienstbaarheid. Gemene deler was het belang van starten met verbreden, reframen van de definitie van waarden, dus weg van enkel het heersende economische frame. Pas dan ontstaat echt ruimte voor kunst of een ontwerpende aanpak.

Senioriteit staat voor bewustwording van individuele kwaliteiten en de eigen rol in het proces. Impact maken vereist zelfreflectie, herijking en onderwijs dat zich richt op vakinhoud, een ontwerpende mindset en human capabilities om gelijkwaardige samenwerkingspartner te worden en te blijven. Waar volgens sommigen de uitnodiging, verbinding en luisteren prevaleert, geven anderen voorkeur aan strijd en rebellie.


Tafel ‘Hoe komen we aan tafel?’

Iedereen is nodig om het ecosysteem te laten functioneren. Het Calimero-gevoel is groot. De suggestie wordt gemaakt om een parallel te trekken met de financiering van de wetenschap via de eerste, tweede en derde geldstroom. De BIS kan dan worden gezien als de eerste geldstroom. In de tweede ronde is gesproken over wat we te bieden hebben als we eenmaal aan tafel zitten. We kunnen andere meetmethoden introduceren en zorgen voor een verbindend verhaal over de verandering die nodig is en de verbinding tussen mensen en instellingen. Van belang is om daarbij mee te bewegen: het systeem gebruiken om een ander verhaal te vertellen.


Tafel ‘Vrije Ruimte’

In de Vrije Ruimte is gesproken over de dynamiek achter verandering. Wat houdt de noodzakelijke verandering tegen? Nog maar weinig mensen durven verantwoordelijkheid te nemen. Burgers willen graag iemand hebben om te volgen terwijl politici volgend zijn geworden. Vaak staat ook angst in de weg van verandering. Zijn er methodes te bedenken om de invloed van die angst verkleinen? Dat begint bij erkenning en zelfinzicht. Door je te verdiepen in je eigen verhouding tot het onderwerp kun je je uiten vanuit je eigen waarneming in een taal die recht uit je hart komt. Daarmee zet je de eerste stap naar verandering.


Fotograaf: Maarten Nauw


bottom of page